Thema
Jong geleerd

Waarom de basis ontbreekt

Elk kind heeft al voor het zes jaar wordt recht op de goede basis die voor- en vroegschoolse opvang en onderwijs bieden, ongeacht zijn sociale, economische en culturele status. Toch maken heel wat kansarme gezinnen daar geen gebruik van. De VUB en UGent gaan na hoe dat komt.

“De kinderopvang van vandaag focust in grote lijnen op een soort archetype van het kind”, stelt Duha Ceylan (VUB). “Dat kind behoort tot de hogere middenklasse, heeft een Europese achtergrond en ouders die ook het hoger onderwijs hebben afgerond, om maar enkele kenmerken te noemen. Maar de realiteit is veel complexer. Door deze neoliberale benadering van onderwijs en opvang worden de verschillende behoeften en ervaringen van veel kinderen genegeerd.”

“Daardoor komen er heel wat vraagtekens te staan bij de inhoud van ‘kwaliteitsopvang’. Want ‘kwaliteit’ kan iets helemaal anders betekenen voor de ouders van dat stereotiepe kind dan voor ouders met een migratieachtergrond, uit een lagere sociale klasse, met een andere moedertaal … Daarom ga ik met mijn onderzoek na wat jonge, kansarme gezinnen, vaak met een migratieachtergrond, tegenhoudt om gebruik te maken van kinderopvang.”

Tussen systeem en richtlijn

Elk kind heeft recht op een goede basis, ongeacht zijn sociale, economische en culturele status. De Europese deelstaten maakten daar in juni 2021 een engagement van met de European Child Guarantee Recommendation. Zo willen ze ervoor zorgen dat ieder kind in Europa dat het risico loopt op armoede of sociale uitsluiting, toegang heeft tot de meest elementaire rechten: gratis gezondheidszorg, onderwijs en opvang. Een van de beste tools voor die basis is voor- en vroegschools onderwijs en opvang van hoge kwaliteit. Onderwijs, welzijn, inzetbaarheid en sociale integratie bouwen verder op de basis die early childhood education and care (ECEC) legt. Daarom stelden de lidstaten van de Europese Unie als doel voorop dat 96% van de kinderen tussen drie jaar en zes jaar oud, de startleeftijd van de leerplicht, zou deelnemen aan ECEC.

Dat percentage is ambitieus, ook in Vlaanderen. Daar is al jaren een opvangtekort, volgens verschillende studies zelfs van duizenden plaatsen. Een voorbeeld: van alle Vlaamse kinderen die op 31 december 2023 maximaal 3 jaar oud waren, had slechts 63,7% ooit een plekje in de formele kinderopvang, zoals in een crèche of bij een onthaalmoeder. Maar achter dat cijfer gaat een breed spectrum schuil. Is de moeder bijvoorbeeld in België geboren, dan loopt dat percentage op tot 76,2%. Is ze afkomstig uit Turkije of een Maghrebland, dan wordt het Vlaamse cijfer voor het gebruik van formele kinderopvang zowat gehalveerd (resp. 31,5% en 29,7%). Ook de ouders van kinderen in kansarme gezinnen maken veel minder gebruik van formele kinderopvang.

“De vrouw wordt gereduceerd tot de zorgpersoon die enkel van die functie mag wegstappen als ze geen andere keuze heeft”

“Tot nu toe keek veel onderzoek naar de toegankelijkheid en beschikbaarheid van ECEC. Zijn er voldoende plaatsen? Op welke bureaucratische of administratieve struikelblokken stoten de ouders? Deze vragen impliceren dat ouders passieve actoren zijn die hun kinderen naar om het even welke crèche of opvang zouden sturen, als ze maar wisten hoe. Maar dat klopt niet. Ouders willen een goed gevoel hebben bij de plaats waar hun kind zoveel uren zal doorbrengen. De echte vraag is dan welke barrières ze daar ervaren.”

Tussen religie en vrouw-zijn

“Ik leg me toe op Turkse economische migranten en Syrische vluchtelingen die de voorbije 5 jaar in Vlaanderen zijn aangekomen en die voor hun kinderen (voorlopig) geen plaats vonden in de formele kinderopvang. Voor heel wat gezinnen betekent kinderopvang de eerste keer dat ze in contact komen met dergelijke instituten. Al moet ik daar onmiddellijk de kanttekening bij maken dat de ongelijkheid waar mijn project naar kijkt evengoed aanwezig is bij Belgen uit de lagere socio-economische klassen.”

“Een eerste factor waar we in die groepen regelmatig op botsen, is hun religie. De islam is vandaag een geracialiseerde identiteit, waardoor heel wat kinderen met stereotypen worden geconfronteerd. Onderzoek poneert onderwijs als een erg rationele praktijk, waardoor de factor religie vaak wordt genegeerd. Maar in realiteit heeft die factor heel wat praktische implicaties. Denk bijvoorbeeld aan voeding: verschillende religies hebben strikte richtlijnen over wat er mag worden gegeten. Binnen de islam moet het voedsel halal zijn, binnen het judaïsme koosjer … Dat kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat kinderen (on)bedoeld worden uitgesloten van bepaalde activiteiten. Welke impact heeft dat op hen?”

“Alle ouders willen een goed gevoel hebben bij de plaats waar hun kind zoveel uren zal doorbrengen”

“Kinderzorg wordt nog steeds in grote mate gezien als een vrouwelijke verantwoordelijkheid. Ook gender is dus een belangrijke invalshoek voor mijn onderzoek. Kinderopvang wordt vaak naar voren geschoven als een emancipatorische tool voor vrouwen: ze hebben kinderopvang enkel nodig omdat ze moeten werken. Maar wat als een vrouw er bijvoorbeeld voor kiest om niet te werken maar wel andere activiteiten plant? Mag ze daarvoor dan geen opvang inschakelen? Dat perspectief is erg reductionistisch: een vrouw wordt teruggebracht tot de zorgpersoon, die enkel van die functie mag wegstappen als ze geen andere keuze heeft. Bovendien is kinderopvang ook een antwoord op noden van het kind, zoals de nood aan sociaal contact en aan onderwijs.”

“Op de kruising tussen dat antiracistisch en feministisch perspectief vinden we, zeker voor mijn doelgroep, nog een belangrijk vooroordeel. Wat het betekent om een vrouw te zijn in de islam wordt enorm geracialiseerd. Er is bijvoorbeeld een misvatting dat moslimvrouwen hun kinderen niet naar de school en de opvang willen sturen, dat zij zelf enkel bij hun kinderen willen zijn. Maar het tegendeel is waar. Uit interviews blijkt net dat ook zij die nood voelen om te werken, om aan andere activiteiten deel te nemen. Omdat ik zelf moslima ben en dus deel uitmaak van hun gemeenschap, kan ik heel directe vragen stellen over hun rol als moslimvrouw. Daardoor draait de conversatie niet uit op een discussie om gelijk te halen, maar blijft het gesprek constructief en vrij van vooroordelen: Hoe gaat het er nu aan toe? Wat hebben deze vrouwen nodig? Wat ontbreekt er nog? Zo wordt de conversatie onmiddellijk interessanter.”

Intersectionaliteit: meer dan een onderzoeksmethode

“Elke mens is een compositie van heel wat facetten: gender, religie, sociaaleconomische klasse, de familie waarin hij/zij opgroeide, eventuele fysieke of mentale beperkingen. Al die elementen hebben een impact op het leven, maar niet los van elkaar. Bij sociologisch onderzoek is het dan ook belangrijk om niet alleen te kijken naar de impact van al die elementen, maar ook naar de manier waarom ze interageren. We spreken dan van intersectionaliteit.”

“Een voorbeeld is de relatie tussen ras en gender. Een zwarte vrouw kan geconfronteerd worden met racisme maar tegelijk ook met misogynie. Iemand met een fysieke beperking die behoort tot een lage sociaaleconomische klasse kan op beide vlakken discriminatie ervaren. Die verschillende vormen van onderdrukking kunnen elkaar versterken en nieuwe vormen van discriminatie creëren.”

“Bovendien is de impact van elk deelaspect van de identiteit afhankelijk van de context en het wettelijke statuut van migratie: iemand die naar België kwam als vluchteling zal vaak een andere behandeling krijgen dan een economische migrant, hoewel ze allebei een migratieachtergrond hebben.”

Tussen angst en vertrouwen

“Het antikoloniale perspectief is een derde aspect waar ik rekening mee houd. Het sleutelelement daarbij is de taal. De verwachtingen van de ouders kunnen erg variëren. Sommigen willen dat hun kinderen volledig de taal van het gastland spreken, anderen willen dat de verzorgers het gebruik van de thuistaal van de kinderen toestaan. Als je het gevoel hebt dat je kind geïsoleerd zal raken omdat het als enige geen Nederlands spreekt of omdat enkel Nederlands wordt toegelaten, zal je het niet naar die locatie sturen. Nochtans zou ik net pleiten voor de omgekeerde logica: een andere taal spreken is een enorme meerwaarde voor de kinderen in die opvang. Angst is trouwens wel vaker een doorslaggevende factor: ouders zullen hun kind nooit naar een kinderopvang sturen als ze de perceptie hebben dat het daar gediscrimineerd zal worden om zijn/haar religie of etnische of socio-economische achtergrond. Dan houden ze het liever veilig thuis.”

“Bij die perceptie is de geschiedenis van de ouders doorslaggevend. Die gaat trouwens verder dan de ervaringen die ze bijvoorbeeld in Vlaanderen opdeden. Trauma’s die van ouders op kinderen worden doorgegeven, uiten zich ook bij het kind. Stel dat de ouder bang is om voor zichzelf op te komen, dan kan datzelfde gedrag zich ook bij de kinderen voordoen. Vaak duurt het bijvoorbeeld langer voor een kind zich voldoende comfortabel voelt om zijn mening te geven. Ook hier geldt: denk je als ouder dat je kind niet zal durven aan te geven dat het pijn of honger geeft, dan stuur je het niet naar die locatie.”

“Uit onderzoek bleek al meermaals dat leerkrachten of verzorgers die zelf een achtergrond als migrant of vluchteling hebben veel meer flexibiliteit tonen om met de noden van kinderen met dezelfde achtergrond om te gaan. Het is dus cruciaal dat we ook het perspectief van de migrantenleerkrachten meenemen. Maar meer diversiteit aan die kant is niet beperkt tot de persoonlijke achtergrond van de leraar. Verschillende zorg- en onderwijssystemen leggen bijvoorbeeld steeds meer de focus op leren volgens het eigen tempo en initiatief: van de pedagogie van Fröbel, die het concept ‘kindergarten’ uitvond, via de focus van het Reggio Emilia-onderwijs op wat kinderen wél kunnen, tot de creatieve aanpak van montessorischolen. Heel wat instellingen geven hun eigen interpretatie aan ECEC. Maar om de ongelijkheid die we hier zien echt op te lossen, moeten we eerst begrijpen waar die vandaan komt. Daar wil ik met mijn onderzoek aan meewerken.”

Wil je meer weten over Duha's onderzoek? Ze gaf ons ook enkele lees- en kijktips rond de voordelen en mogelijkheden van vroegschoolse opvang en onderwijs.