Thema
Jong geleerd

Vijf taalvaardige weetjes

Perfect Nederlands, vloeiend Engels, een aardig woordje Frans en ook een vleugje Duits: van Vlaamse kinderen wordt heel wat talenkennis verwacht. Toch is het niet voor iedereen gemakkelijk om dat allemaal onder de knie te krijgen. En dat is normaal, weet Vanessa De Wilde (UGent). Want wist je dat …

… we dankzij het leger kunnen testen of je gemakkelijk talen kan leren?

Bepaalde jobs in het leger vragen een brede talenkennis, of minstens de capaciteit om talen snel te beheersen. Om na te gaan wie voor zulke jobs in aanmerking kwam, ontwikkelde het Amerikaanse leger eind jaren 1950 de Modern Language Aptitude Test (MLAT). Die MLAT geeft aan de hand van vijf testonderdelen een overkoepelend beeld van hoe snel iemand een taal te pakken heeft.

Dergelijke testbatterijen focussen op vier cognitieve vaardigheden. Je fonetisch coderingsvermogen geeft aan hoe goed je verschillende klanken kunt identificeren en er associaties tussen vormt. Bijvoorbeeld: hoor je het verschil tussen ‘bot’ en ‘but’? Ook de associaties tussen klanken en betekenissen zijn deel van de MLAT. Als je bijvoorbeeld een reeks nummers uit het hoofd leert, kun je dan ook hun waarde herkennen? Je grammaticale gevoeligheid toont dan weer hoe snel je de grammaticale functies van woorden herkent in (nieuwe) zinsstructuren. Ten slotte is ook je analytisch redeneervermogen cruciaal: patronen herkennen, en daaruit bijvoorbeeld afleiden welke regels er aanwezig zijn in een taal.

… aanleg niet de enige factor is die bepaalt of iemand snel een taal zal leren?

In het onderwijs in Vlaanderen wordt er al een soort selectie gemaakt. Zeker in het secundair onderwijs mag je ervan uitgaan dat het verschil qua cognitieve vaardigheden binnen een klas niet bijster groot zal zijn. Toch zijn er vaak heel grote verschillen voor bijvoorbeeld het vak Engels. Dat wordt mee bepaald door de voorkennis die de leerlingen hebben, en die is op haar beurt afhankelijk van hoe vaak ze al werden blootgesteld aan de taal. Zelfs iemand die laag scoort op de MLAT zou door veel input de taal dus toch vloeiend kunnen spreken.

… het gemiddelde Vlaamse kind er veel baat bij heeft om Engels te leren?

De motivatie om een taal te leren heeft een enorme impact op hoe goed je ze in de vingers krijgt. Ongeveer 65% van de Vlaamse kinderen staat op het einde van het zesde leerjaar positief tegenover Frans, maar meer dan 90% wil het liefst Engels leren. De leerlingen zien Engels als een nuttige taal, want ze hebben die bijvoorbeeld nodig op sociale media en om te gamen. Vlaamse kinderen leren ook gemakkelijk(er) Engels omdat het een Germaanse taal is, zoals het Nederlands. Er zijn dus veel gelijkenissen. Je krijgt bijvoorbeeld heel wat woorden cadeau als je de taal voor het eerst leert. Denk maar aan ‘work’ en ‘werk’, ‘ear’ en ‘oor’, ‘book’ en ‘boek’ … Onderzoek toont aan dat de ontwikkeling van een nieuwe taal ook afhankelijk is van de kennis van de moedertaal. Dat heet de interdependence hypothesis.

En dan is er nog de blootstelling: in Vlaanderen is het Engels overal aanwezig. Of je nu een leuke serie binget, een film bekijkt of de radio aanzet, de kans is groot dat je Engels hoort. Zo wordt het een stuk gemakkelijker om het Engels te beheersen.

… er ook in de vorm van de blootstelling een soort leercurve te zien is?

Als Vlaamse kinderen in het zesde leerjaar kijken naar Engelstalige programma’s met ondertitels in de moedertaal, gaat dat niet samen met een betere kennis van het Engels. Maar in Spanje is net dat de grootste voorspeller van iemands voorkennis. Dat heeft waarschijnlijk te maken met het traject dat kinderen in Spanje afleggen: televisie met ondertitels functioneert daar als een beginnerslevel, en in Vlaanderen zijn kinderen al ‘doorgegroeid’ naar bijvoorbeeld gamen of sociale media.

… de kinderen die al goed het Engels beheersen als ze in het middelbaar toekomen misschien wel een nadeel hebben?

Het onderwijs is een grote gelijkmaker voor het leren van talen. Elke leerling komt een minimaal aantal uren in contact met bijvoorbeeld het Engels en krijgt daardoor een minimuminput. Wie nog geen Engelse kennis had, kan zo geleidelijk de leerlingen bijbenen die de taal al goed meester waren. Het nadeel daarvan is dat die laatste groep een soort plafond kan bereiken: zodra ze de doelstellingen voor hun jaar hebben behaald, worden ze niet meer gestimuleerd om verder te leren en te evolueren.

Om dat tegen te gaan, zijn er verschillende manieren. Ofwel kan het onderwijs steeds meer inzetten op differentiatie (lesgeven op maat van de noden van de individuele leerling), maar door het beperkte aantal uren en de grootte van de groepen is dat niet altijd mogelijk. Een andere optie is CLIL-onderwijs: Content and Language Integrated Learning. De leerlingen krijgen bijvoorbeeld het vak economie in het Engels of het vak aardrijkskunde in het Frans. Maar ook dat is niet vanzelfsprekend: de leerkracht moet dan een diploma hebben voor het vak én de taal voldoende beheersen. Voor het Engels lukt dat al wat gemakkelijker, maar ook bij de leerkrachten is er vaak minder kennis van het Frans.

Deze weetjes werden opgesteld in samenwerking met Vanessa De Wilde, postdoctoraal onderzoeker aan de vakgroep Vertalen, Tolken en Communicatie van de UGent.

Met haar doctoraatsonderzoek focuste Vanessa op de voorkennis van het Engels bij leerlingen in het zesde leerjaar. Met dit postdoctoraal onderzoek bouwt ze daarop verder: “We volgen leerlingen die in het middelbaar voor het eerst Engelse lessen krijgen en gaan na hoe hun taalkennis evolueert.”

“Zo bekijken we in welke mate we een klasgroep echt als een homogeen geheel mogen zien. Daarnaast kijken we ook naar de evolutie van de taalkennis: kunnen leerlingen die van nul vertrekken hun collega’s inhalen? En krijgen de leerlingen met een grote voorkennis wel voldoende kansen om bij te leren? Van een beperkte groep neem ik elke week een test af, zodat we hun evolutie op de voet kunnen volgen.”