Speuren naar paddenstoelen in het Zoniënwoud

 

Fungi verwonderen. Hun zichtbare paddenstoelen ontspruiten uit een verborgen netwerk van schimmeldraden, waarmee ze de grenzen van de micro- en macroscopische wereld naadloos verbinden. In een natuurlijke omgeving is één van hun sleutelrollen het sluiten van de organische kringloop.

 

In gematigde bossen zijn fungi dan ook de enige organismen die op grote schaal afbraak realiseren, met bacteriën in een bijrol. Vooral hout vormt een uitdagende voedselbron. De energierijke suikerpolymeren van (hemi-)cellulose zitten verweven tussen complexe moleculen van houtstof (lignine), wat hen erg ontoegankelijk maakt. Alleen een select groepje fungi, de witrotters onder de houtzwammen, ontwikkelden het vermogen om die houtstof efficiënt af te breken.

Laat het nu net die fungi zijn die erg bedreigd worden. De combinatie van verwijderen van dood hout uit het bos en rooien van bomen voor zij aftakelen, heeft ertoe geleid dat de habitat van deze houtzwammen werd gedecimeerd.

Speuren naar paddenstoelen

In mijn doctoraatsonderzoek trachten we het proces van houtafbraak door fungi beter te begrijpen. We bestuderen één van de meest natuurlijke gebieden van ons land, het Zoniënwoud: een Atlantisch beukenbos, opgenomen als UNESCO werelderfgoed. Daarbinnen ligt het oudste bosreservaat van het land. Een beheer waarin men de natuur zijn gang laat gaan (sinds 1983), zorgt er voor grote volumes dood hout.

In die zone speuren we het dood beukenhout af naar paddenstoelen. Zo proberen we te achterhalen welke soorten in een natuurlijke setting voor de ontbinding zorgen en in welke fase van de ontbinding ze dat doen. Daarbij onderzoeken we de voorkeur voor bepaalde microhabitats en nutriëntensamenstelling van het hout.

Gewapend met historische paddenstoeleninventarisaties (Walleyn en Vandekerkhove, 2002), trachten we de successie in gemeenschappen over lange tijd in beeld te brengen. Dit is een uniek gegeven door de lange ontbindingstijden (± 40 jaar) enerzijds en de sterk verlaagde stikstofdeposities sinds de eeuwwisseling anderzijds.

Van de ecologische patronen op fijn dood hout weten we nog bitter weinig, onder andere omdat het onderzoeken ervan zeer arbeidsintensief is
Glen Dierickx
UGent/INBO

Onvoldoende informatie

Kennis van Funga hinkt doorgaans achter op die van Flora en Fauna, mede door hun enorme diversiteit, veel taxonomische problemen en het beperkt aantal zwamkundigen (mycologen). Daarbij komt dat staalname van zwammen dient herhaald te worden over meerdere jaren omdat niet alle individuen elk jaar paddenstoelen maken.

Sterker nog, dit proces is vaak zo onvoorspelbaar dat het niet ongewoon is een paddenstoel pas na enkele jaren terug te vinden op exact dezelfde plaats. Ze zijn dus wel aanwezig als haarfijne schimmeldraden in het substraat, maar geven geen acte de présence. Logischerwijs is veel basisinformatie (bv. welke soorten hier voorkomen, hun verspreiding en zeldzaamheid) onbestaande of ontoereikend.

Om dat probleem te overkomen nemen we boorstalen van het dood hout (inclusief de inwonende zwammen), om vervolgens het DNA te extraheren. Op basis van die DNA-gegevens is het mogelijk om de volledige diversiteit van dat houtstaal in kaart te brengen. Die moderne manier van “omgevings-DNA” monitoring is eenvoudiger, kan door leken uitgevoerd worden en is minder arbeidsintensief.

Een inherent doel van mijn onderzoek is dan ook om uit te vissen hoe goed de klassieke morfologie en de moderne monitorgegevens overeenstemmen, waar we best welke techniek toepassen en hoe haalbaar DNA monitoring is voor houtzwammen.

Meer dan 250 soorten

Onze gegevens wijzen tot nu toe op de aanwezigheid van meer dan 250 soorten zwammen op het dode beukenhout alleen! Toch zal dit getal een onderschatting blijken, aangezien in het verleden vaak de focus werd gelegd op groot dood hout (volledige stammen). Bijgevolg is de diversiteit van andere vormen van dood hout, zoals staande dode bomen en fijn dood hout (takjes en twijgen) minder goed gekend.

Zeker van de ecologische patronen op het fijn dood hout weten we bitter weinig, mede doordat het onderzoeken ervan zeer arbeidsintensief is (lage volumes, groot oppervlak). Nochtans is dit het meest voorkomende substraat in onze bossen, voorhanden van productiebos tot achtertuin.

Afgelopen winter bracht een eerste inventarisatie al een handvol nieuwe soorten aan het licht (bv. Aporpium canescens). Daarbij stelden we vast dat de gemeenschappen op fijn dood hout complementair zijn aan die op groot dood hout én dat zij zich gelijkaardig verhouden tot hout-specifieke parameters (bv. diameter en ontbindingsstadium).

Dit is een bijdrage van Glen Dierickx, FWO-aspirant fundamenteel onderzoek. Hij is verbonden aan de onderzoeksgroep Mycologie van UGent/INBO (team bosecologie en -beheer).