Thema
Op zoek naar het verleden

Op speeddate! Met Bart Nuytinck

Eclectisch, kleurrijk, strak, modern: hoe ziet jouw woonkamer eruit? En welke aanpassingen zou de betere interieurarchitect onmiddellijk doen? In zijn doctoraat gaat Bart Nuytinck (UGent) op zoek naar het raakvlak tussen interieuradvies en de echte decoratiekeuzes van de jaren 1850-1900.

 

De toonzaal van de IKEA is van alle tijden, klopt dat?

“IKEA was in elk geval niet de eerste die met het concept op de proppen kwam. In de 19de eeuw had je in Brussel, Antwerpen en Luik al grands magasins, zoals Au Bon Marché en Grands Magasins de La Bourse. Net als IKEA waren er voorbeeldinterieurs waarin je kon rondlopen en dromen dat ook jouw huis er ooit zo zou uitzien. En net als vandaag kon je er gewoon gaan rondkijken, ideeën opdoen, en soms iets kopen en soms ook niet. Evengoed kon je er bijvoorbeeld tapijten of gordijnen op maat laten maken.”

Waren die grands magasins er voor iedereen of vooral voor de hogere klassen?

“In de 19de eeuw zien we de opkomst van een nieuwe sociale klasse: de burgerij. Dat ging samen met een grote verschuiving in de manier waarop mensen keken naar concepten zoals familie en huiselijkheid, die enorm werden gecultiveerd. Kinderen kregen voor het eerst een apart ‘statuut’. Ze werden bijvoorbeeld voor het eerst op een andere verdieping dan de ouders te slapen gelegd. Vrouwen werden dan weer aan de haard gebonden en dienden onder andere via het interieur in te staan voor dit ‘huiselijk geluk’. Daar was ook een nieuwe indeling van de woning aan gekoppeld, die we tot op de dag van vandaag zien terugkeren en die een eigen inrichting nodig had.”

Hoe zag die nieuwe indeling eruit?

“De nieuwe ‘burgerwoning’ bevond zich vaak in nieuwe stadswijken of de gesaneerde binnenstad, en had een vaste indeling. Afhankelijk van hoe groot de woning was, had de vader soms een apart werkkabinet. Het salon bevond zich gewoonlijk op de gelijkvloerse verdieping vooraan, aan de straatzijde, zodat er veel licht kon binnenvallen. Dat was vaak de ruimte voor de vrouw des huizes, waar ze gasten kon ontvangen, en een ontspanningsruimte voor het gezin. De eetkamer bevond zich in de tweede ruimte, die veel donkerder was.”

Welke verschillen waren er tussen beide kamers?

“Voor het salon kwam de inspiratie van de adellijke Franse 18de-eeuwse salons. De meubels en de kamerinrichting waren eerder licht van stijl, met veel wit en goud, soms in combinatie met groen of rood. De meubels waren vooral op comfort gericht: losse zitmeubels lieten toe om met elkaar te praten en vrij rond te lopen. De eetkamer was dan weer geïnspireerd door de renaissance. Er was minder lichtinval, want ze lag achteraan in het huis, en ze had ook donkere meubels en behang. Zo droeg het interieur bij tot een soort gevoel van landelijkheid die paste bij dat familiaal samenzijn ‘aan de haard’ tijdens de maaltijd.”

Een persoonlijk en esthetisch interieur werd in de 19de eeuw als heilzaam gezien en, net als vandaag, als een bijdrage tot huiselijk geluk.
Bart Nuytinck
UGent

Waarom lag er zoveel focus op de inrichting van die kamers?

“Toen de burgerij in de tweede helft van de jaren 1800 zowat verdubbelde en meer middelen kreeg, vormden de adellijke kringen van het ancien régime van de 17de en 18de eeuw een evidente smaakreferentie. De brede burgerij genoot geen opvoeding in hoe je kamers moest inrichten, en daarom werden er heel wat etiquette- en adviesboeken uitgebracht. Via zo’n gestileerd interieur werd er bovendien een soort culturele geletterdheid opgebouwd: je toonde dat je je geschiedenis kende. Volgens diezelfde adviesliteratuur droeg een smaakvol, goed uitgebalanceerd interieur bij tot het huiselijk geluk en de opvoeding van de kinderen. Alsof dat gezin al eeuwen – of toch een paar generaties – dat interieur had opgebouwd, wat natuurlijk nooit het geval was.”

Als de vraag naar ‘historische’ meubelstukken zo groeide, kon de markt dan nog wel mee?

“Kort gezegd: nee. We zien in die periode dan ook een enorme toename van namaakantiek. Zo werd dé renaissancekamer geherinterpreteerd: de set met twee buffetkasten versierd met leeuwenkopjes, de bolpoottafel met zes stoelen met een lederen bekleding. Maar dat heeft nooit in die vorm bestaan in de renaissance. Er werd eigenlijk gewoon een nieuw soort meubelsets ontwikkeld, die ook de kleine bedrijfjes in België gemakkelijk konden namaken via modelboeken.”

Welke gelijkenissen zijn er vandaag nog met de interieurdecoratie van de late 19de eeuw?

“Net zoals vandaag zei het privé-interieur iets over sociaaleconomische achtergrond en over de manier van denken en de leefgewoonten van de bewoners. Ook in de 19de eeuw kon je in een huis onmiddellijk zien welk soort mensen er woonde of hoe een kamer werd gebruikt. De inrichting en de meubelen vertelden duidelijk iets over de sociale klasse en leefsfeer. Stijlkamers werden door de bewoners zeer persoonlijk ingevuld en evolueerden meer naar een soort ‘ziteetkamers’ met gemengd gebruik, zoals we vandaag de woonkamer of living kennen. Maar de professionalisering van interieurdesign en de benadering van een interieur als een totaalconcept, iets wat het modernisme zich graag wilde toe-eigenen, kwam toen al sterk op gang.”

Bart doet zijn doctoraatsonderzoek aan de onderzoeksgroep ThIS van de UGent en de VUB. Onze cameraploeg mocht hem een dagje volgen in de universiteit, in de archieven en zelfs bij hem thuis. Bekijk zeker de toffe video!

Barts onderzoek in een notendop

“Ik probeer iets te vatten wat moeilijk grijpbaar is, snel verandert en verdwijnt: het privé-interieur. Daarbij ga ik op zoek naar de algemene tendensen in stijlontwikkeling en mode, meer specifiek naar welke factoren het gebruik van stijlkamers bij de gewone burgerij op gang hebben getrokken.” Daarvoor krijgt Bart Nuytinck sinds 2021 steun van het FWO. Zijn PhD wordt ook ondersteund door de onderzoeksgroep The Inside Story (ThIS) van de UGent en de VUB, die zowel kunst- als ingenieurswetenschappen overspant.

“De groep kijkt naar kunst, interieur en architectuur tussen 1750 en 1950 en vertrekt daarbij vaak vanuit het kunstobject. In mijn project spitst zich dat toe op het salon en de eetkamer, die tijdens de tweede helft van de 19de eeuw in de nieuwe burgerwoningen een eigen stijlinvulling kregen. Ze lieten zich inspireren door Franse 18de-eeuwse salons en in contrast daarmee door een 17de-eeuwse renaissancestijl.”

Tussen droom en daad …

“Met mijn onderzoek toets ik het advies of het gepromote ideaal af aan de realiteit. In eerste instantie heb ik veel adviesliteratuur over het interieur doorgespit: etiquette- en huishoudboeken, interieuradviesboeken, maar evengoed tijdschriften. En verder ben ik ondergedoken in verschillende ‘productiedocumenten’: modelboeken, verkoopcatalogi en tentoonstellingen die een duidelijk beeld geven van het werkelijke aanbod van die tijd.”

“Die twee bronnentypes heb ik daarna vergeleken met de realiteit. Aan de hand van honderden interieurfoto’s en boedelinventarissen kon ik nagaan welke meubelen en decoratieve elementen ook effectief werden gebruikt in de huiskamer. Zo kwam duidelijk de dynamiek naar voren tussen de markt – promotie en productie – en de nieuwe kopers. We zien dat interieurdecoratie zich toen al tot een ware discipline ontwikkelde, met een enorm aanbod, maar dat modes ook trager op gang kwamen en langer bleven duren dan we vandaag soms denken.”

“Tegelijk voelt het uiteindelijke interieur heel herkenbaar aan. De ‘totaalkamers’ zoals ze toen te zien waren in musea en grote winkels werden vaak niet in één keer gekocht. De erfstukken van oma stonden zij aan zij met de nieuwste meubelstukken en werden aangevuld met allerlei zelf uitgekozen decoratie. Dat zie je vandaag evengoed.”