Mijn job als … klinisch psycholoog
Eén op vijf kinderen heeft overgewicht, één op tien zelfs obesitas. Nochtans zetten we al jaren in op preventie. Zit er dan toch iets meer achter die obesitas-epidemie? Dat onderzoekt Ine Verbiest, doctoraatsonderzoeker aan de Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids- en Sociale Psychologie van de UGent.
Dag Ine, aangenaam! Ben je vandaag aan zee of in Gent?
“Je treft het, ik ben op kantoor in Gent om aan mijn doctoraat te werken. Daarin kijk ik naar de impact van inflammatie op obesitas. Dat klinkt abstract, maar er is een logische link tussen overgewicht en ontstekingen.”
“Als je plots veel bijkomt of overgewicht hebt, nemen je vetcellen het teveel aan energie op. Die cellen blijven groeien tot ze scheuren en hun inhoud lekken. Dat zorgt voor een immuunreactie, een ontsteking, die zelfs het centrale zenuwstelsel kan bereiken. Bijvoorbeeld de prefrontale cortex, die instaat voor de zelfregulatie.”
“Een ontsteking in de prefrontale cortex kan de kans verhogen op problemen met je impulscontrole en moeilijkheden om je emoties te reguleren. Dan ga je bijvoorbeeld emo-eten, of grijp je sneller naar snoep en ongezonde snackjes. Waardoor je overgewicht in stand wordt gehouden en de inflammatie blijft duren. Zo beland je in een vicieuze cirkel.”
Waarom heb je voor dit onderzoek gekozen?
“Toen ik begon met studeren, heb ik lang getwijfeld tussen psychologie en biologie. Voor mijn doctoraat wilde ik die twee graag combineren. Idealiter wilde ik ook verder bouwen op mijn masterproef, waarin ik al werkte rond emotieregulatie en executief functioneren.”
“Op een bepaald moment stootte ik op een opvallend feit: jongeren die naar het Zeepreventorium gaan om gewicht te verliezen, kunnen hun goede resultaten niet altijd volhouden als ze daar weer vertrekken. Eens ze naar huis gaan, ‘hervallen’ ze vaak binnen het jaar. Ik vroeg me af hoe dat kwam, en of er een link zou zijn met zelfregulatie en biologische factoren. Et voilà: mijn doctoraatsonderzoek was beslist!”
Hoe ziet een normale werkdag er voor jou uit?
“Momenteel zit ik vaak aan mijn bureau om te schrijven, maar dat is niet altijd het geval. Zo ga ik in de schoolvakanties vaak op bezoek bij jongeren die het Zeepreventorium gaan verlaten. Tijdens zo’n gesprek zetten we de eerste stappen voor een langdurige opvolging. In de daaropvolgende maanden vind je me vaak op mijn gsm om contact te houden met de jongeren. Die komen namelijk niet alleen uit Vlaanderen, maar ook uit Brussel, Wallonië en zelfs Luxemburg.”
“En dan zijn er natuurlijk nog andere taken. Zo begeleid ik enkele masterproefstudenten en geef ik practica binnen de opleiding psychologie. Via de vakgroep ben ik ook nog verbonden met het psychologisch centrum Kind & Adolescent, waar ik drie of vier cliënten opvolg. Ik heb al meermaals gemerkt dat mijn ervaring als psycholoog het makkelijker maakt om mijn deelnemers op te volgen. Heel veel variatie dus, maar net die afwisseling van onderwijs, onderzoek en praktijk vind ik heel fijn.”
Wat geeft je het meeste voldoening, naast die variatie?
“Een beetje atypisch misschien, maar ik vind statistiek echt leuk. Voor veel studenten psychologie is het een soort doem-vak, maar ik zie het eerder als een uitdaging. Soms is het vloeken om een error op te lossen, maar achteraf is het extra fijn als het toch lukt om de juiste resultaten te krijgen. En zelfs als een onderzoek totaal niet het verwachte resultaat oplevert, is dat interessant. Zit er een fout in de dataset? Hebben we een fundamentele logicafout gemaakt? Het is een soort speurtocht.”
“Ik denk dat je als onderzoeker, zeker in mijn discipline, statistiek en dataverwerking maar beter leuk kunt vinden. Je kunt er nu eenmaal niet zonder: ik besteed heel veel tijd aan data verzamelen, nadenken over wat ik met die data ga doen, data analyseren, schrijven over mijn data …”
Werk je dan niet in teamverband?
“Ja en nee. Als onderzoeker werk ik inderdaad heel zelfstandig, maar ik word wel heel goed omringd - dat is fijn. In het Zeepreventorium ben ik een vertrouwd gezicht voor de psychologen, begeleiders en onthaalmedewerkers. En maar goed ook, want ik heb hen nodig: zij moedigen de jongeren aan om mee te doen.”
“Aan de universiteit werken we allemaal aan onze eigen projecten, die vaak beperkte raakvlakken hebben. Maar ook daar zie ik vooral voordelen: als ik even vast zit, kan ik aan anderen van de onderzoeksgroep vragen om eens met een frisse blik naar mijn problemen te kijken, of vanuit een heel ander standpunt. Daarnaast is ook de steun van mijn promotoren heel belangrijk, want zonder mensen die met je meedenken is de job van onderzoeker niet gemakkelijk. Zeker niet in het eerste jaar, als je net bent afgestudeerd en onmiddellijk grote beslissingen moet nemen om je onderzoek vorm te geven.”
Welke grote beslissingen zou je nog nemen als je een oneindig groot budget had?
“Oei, dat is geen gemakkelijke vraag! Ik zou sowieso op zoek gaan naar manieren om verschillende velden dichter bij elkaar te brengen. In de medische wereld wordt het psychologische aspect soms wat aan de kant geschoven. Nochtans kunnen medische hulpmiddelen heel waardevol zijn om psychologische aspecten specifieker te onderzoeken: MRI-scans, bloedafnames …”
“Als ik binnen mijn onderwerp mag blijven, dan zou ik graag de kans hebben om ‘mijn’ jongeren langer op te volgen. Sommigen komen voor het eerst in het Zeepreventorium terecht als ze 12 zijn, anderen pas jaren later. Maar eens ze 18 zijn, moeten ze die deur onherroepelijk achter zich dichttrekken. Zowel in de medische als in de psychologische zorg is die leeftijd een soort ‘harde grens’, maar eigenlijk is dat te vroeg. De prefrontale cortex blijft nog ontwikkelen tot je 25 bent, en net die overgang is zo cruciaal. Daar zou ik graag wat meer ruimte voor creëren.”