Mijn job als … biomechanicus
Een voltijdse job als onderzoeker combineren met een bestaan als fervent sporter? Doctoraatsstudent Wannes Swinnen (KU Leuven) draait er zijn hand niet voor om. Hij is thuis in de sportbiomechanica en bestudeert wat er in onze spieren gebeurt tijdens het lopen. Vind je hem niet in het labo of achter zijn computer, dan is hij aan het trainen voor triatlonwedstrijden.
Dag Wannes, wat heb je vandaag eerst gedaan: gewerkt of gesport?
“Zoveel tijd om te sporten heb ik momenteel niet. (lacht) Dat komt omdat ik mijn PhD-onderzoek volop aan het afwerken ben. De afgelopen vier jaar heb ik enkele papers geschreven en die breng ik nu samen in één coherente publicatie: mijn doctoraatsthesis. Eind juni zal ik die een eerste keer verdedigen voor een examencommissie. Qua sporten kom ik op dit ogenblik dus maar aan een tiental uurtjes per week. Maar dat is ruim voldoende om de conditie te onderhouden.”
Je doctoraat gaat over lopen. Wat onderzoek je juist?
“Zet enkele geoefende lopers op een atletiekpiste, en je zal zien dat ze allemaal op een andere manier lopen. De ene zal bijvoorbeeld een hogere stapfrequentie hebben dan de andere. Ik onderzoek waar die verschillen vandaan komen. Mijn hypothese is dat een deel van het verschil in looppatronen verklaard wordt door de interactie tussen de kuitspier en de achillespees.”
“Waarom die twee? Daarvoor zet ik even een stapje terug. Lopers zullen zich automatisch op de meest energiezuinige manier voortbewegen tijdens hun sport. Dat betekent dat ze hun spieren onbewust zo gaan gebruiken dat die het efficiëntst werken. De kuitspier speelt een belangrijke rol bij het lopen, maar verbruikt veel energie. Tenzij de spier goed samenwerkt met de achillespees. Die slaat energie op tijdens de loopbeweging en geeft die vervolgens weer af, wat de kuitspier ontlast.”
“Dat sporters uit zichzelf op de meest energiezuinige manier zullen lopen, weten we dus. Maar we hebben nog geen zicht op waarom dat zo is, of op wat er precies gebeurt op spierniveau. Dat is wat ik bestudeer. In ons labo laat ik sporters lopen op een loopband en kijk ik naar wat de spiervezels in de kuitspier doen tijdens de inspanning. En naar de rol die de achillespees daarin speelt.”
Hoe gaat dat in zijn werk?
“Een eerste groep sporters laat ik eerst op hun normale stapfrequentie lopen, om ze daarna een ander looppatroon op te leggen. Via een ultrasound-techniek, vergelijkbaar met een echografie bij zwangere vrouwen, kan ik zien of de spiervezels verkorten of verlengen. Of anders gezegd: bij welke stapfrequentie de vezels het minste energie verbruiken.”
“Een tweede groep bestaat uit lopers met verschillende looppatronen: zogenaamde voorvoet- en achtervoetlanders. Zij mogen zich allemaal uitleven op de loopband volgens hun spontane loopstijl. Ook bij hen pas ik de ultrasound-techniek toe, alleen vergelijk ik vervolgens de impact van elk looppatroon op het energieverbruik. In de eerste groep vergeleek ik de impact van de stapfrequentie.”
In welke zin is wat je doet fundamenteel onderzoek?
“Het is een studie van de mechanismes die achter een energiezuinige loopstijl schuilgaan. De kennis die eruit voortvloeit is niet meteen toepasbaar, daarvoor is er vervolgonderzoek nodig. Ik geef een voorbeeld. Stel dat je nieuwe loopschoenen ontwikkelt, en je weet hoe die inwerken op je spieren tijdens het lopen. Dan zou mijn onderzoek de missing link kunnen vormen voor het verband tussen de schoen en een energetisch efficiënte looptechniek.”
Waarom is looptechniek zo belangrijk voor sporters?
“Als biomechanicus moet ik eigenlijk antwoorden dat looptechniek niet belangrijk is, maar daar zal een kinesist het misschien niet mee eens zijn. (lacht) Als we louter naar het energieverbruik kijken, lijkt het me niet voordelig om iemand een specifieke looptechniek op te leggen. Geoefende lopers neigen automatisch naar de meest efficiënte manier van lopen. Ze hoeven daarvoor niet bewust met hun techniek bezig te zijn.”
“Beginnende lopers zou ik aanraden om hun gevoel te volgen. De manier waarop je uit jezelf gaat lopen, is wellicht de meest efficiënte wat energieverbruik betreft. Je hoeft je dus niet te fixeren op het afrollen van je voet, bijvoorbeeld. Je trainingsbelasting rustig opbouwen en spierversterkende oefeningen doen om blessures te voorkomen is de boodschap.”
Naast onderzoeker ben je ook triatleet. Op welk niveau beoefen je de sport?
“Ik leg me toe op de lange afstand. Dat is achtereenvolgens 3,8 kilometer zwemmen, 180 kilometer fietsen en zo’n 42 kilometer lopen. Mijn volgende sportieve doel is de ironman in Hawaï in oktober. Voor de fun, zonder de ambitie om een goed resultaat neer te zetten. Op dit moment gaan de laatste loodjes voor mijn doctoraat immers voor, waardoor ik niet voluit kan trainen. Maar dat vind ik niet erg: een doctoraat behalen is ook een mooie prestatie!”
“Vorig jaar nog heb ik een volledige triatlon afgewerkt. Daar moest ik toen 15 à 20 uur per week voor trainen. Als doctoraatsstudent lukt dat omdat je je werk heel flexibel kan inplannen. Maar ook voor mensen met een ander beroep geldt dat je meer kan dan je denkt, zelfs in combinatie met voltijds werken. Je hoeft je sportieve ambities echt niet aan de kant te schuiven als je een drukke job hebt.”
Wetenschappers kunnen dus ook amateur-topsporter zijn. Nog andere zaken die mensen niet weten over je beroepsgroep?
“Dat we met veel meer bezig zijn dan enkel ons eigen onderzoek. Vanuit de universiteit worden we aangemoedigd om te kijken naar wat er in andere onderzoeksdomeinen gebeurt, of nog breder, in de wereld. Om wat we doen een beetje in perspectief te plaatsen.”
“De voorbije lockdowns drukten ons met de neus op de feiten wat dat betreft: ons labo ging dicht, maar de supermarkten bleven open. Als wetenschappers zijn we misschien hoogopgeleid, onze maatschappelijke rol is daarom niet belangijker dan die van iemand anders.”