Thema
Op zoek naar het verleden

Nultolerantie voor tolerantie

Hoe tolerant zijn we echt? En vooral: wat betekent dat eigenlijk, tolerant zijn? Professor geschiedenis Peter Van Nuffelen (UGent) neemt ons mee naar de tijd van het Romeinse Rijk, waar zowel de term als het concept ‘tolerantie’ voor het eerst werd gebruikt. Dat betekende toen niet per se wat we er vandaag onder verstaan.

to·le·ran·tie (de; v). Verdraagzaamheid tegenover andersdenkenden. (Van Dale)

Het concept ‘tolerantie’ wordt al honderden jaren opnieuw uitgevonden. In de westerse geschiedenis wordt de oorsprong ervan meestal gesitueerd tijdens de godsdienstoorlogen (16de-17de eeuw). Op dat moment was er absoluut tolerantie nodig om opnieuw stabiliteit en zekerheid te kunnen bieden in Europa. De inspiratie daarvoor kwam van het klassieke Griekenland en het Romeinse Rijk, waar de staat religieuze verschillen en afwijkend gedrag expliciet tolereerde, zo luidde het.

“We beschouwen onze geschiedenis graag als een geritmeerd geheel”, stelt Peter Van Nuffelen. Binnen de Vakgroep Geschiedenis van de UGent werkt hij momenteel aan een revaluatie van tolerantie in de Grieks-Romeinse oudheid. “In de oudheid waren de mensen tolerant, in de middeleeuwen waren ze intolerant, en nu vinden we als maatschappij opnieuw van onszelf dat we heel tolerant zijn. Maar net omdat we algemeen aannemen dat er tolerantie was in de oudheid, bijna als een soort dogma, gebeurt er weinig onderzoek naar.”

Oorspronkelijk betekende ‘tolerantie’ net het tegenovergestelde van wat wij er vandaag onder verstaan.
Peter Van Nuffelen
UGent

De ene godsdienst is de andere niet

“Zowat iedereen weet dat religie in de eerste zes à zeven eeuwen na Christus enorm veranderde. Nog voor de kerstening (christianisatie) ontstonden er binnen het klassieke polytheïsme van de Romeinen, waarbij meerdere goden werden aanbeden, nieuwe en meer filosofisch geïnspireerde culten. Ook in het Grieks-Romeinse denken kwam er meer nadruk te liggen op de eenheid van het goddelijke, al viel dat perfect te verzoenen met de verering van meerdere goden.”

Dat brengt ons meteen bij een eerste vraagstuk: als we spreken over ‘de Romeinse religie’, wat bedoelen we daar dan mee? “In grote lijnen zijn er twee mogelijke definities. De nauwere focust op de religie van de stad Rome met goden als Jupiter, Juno en Mars. Naargelang het Romeinse Rijk zich uitbreidde, werd deze godsdienst ook mee uitgedragen. De bredere definitie neemt alle religies van het Romeinse Rijk mee. Zeker in de eerste drie eeuwen na Christus ontwikkelden zich in het keizerrijk verschillende culten: de Isiscultus, de Mithrascultus, maar ook het christendom en het judaïsme.”

“Het religieuze landschap van het Romeinse Rijk was dus heel breed, tot er in de 3de eeuw een vreemde paradox ontstond: vele polytheïstische godsdiensten kregen toen een klap. Het christendom daarentegen, dat in de eerste drie eeuwen werd vervolgd, begon op datzelfde moment te floreren. Toen keizer Constantijn zich in de 4de eeuw bekeerde tot het christendom, koos hij voor een religie die de wind in de zeilen had. Die trend zette zich uitzonderlijk snel voort: aan het begin van de 4de eeuw waren er bijvoorbeeld ongeveer 10% christenen in Egypte, tegen het einde van dezelfde eeuw was hun aantal al gestegen tot 90%.”

“Dat bekeringsproces gebeurde niet overal in hetzelfde tempo. Religie was een belangrijk deel van de sociale identiteit, het was dus niet ongebruikelijk dat bepaalde groepen zich en masse bekeerden tot een bepaalde religie. Soms volstond het dat de leider zich bekeerde opdat iedereen zouden volgen. Niet alleen het christendom maar ook het jodendom floreerde in deze periode. Vooral in de Romeinse tijd had een grote groep heidenen sympathie voor het judaïsme. Die volgde gedeeltelijk de gewoonten ervan, maar liet zich bijvoorbeeld niet besnijden. We kennen die groep vandaag als ‘de godvrezenden’.”

Verschillende auteurs pleiten voor tolerantie, maar schelden tegelijk hun vijanden de huid vol
Peter Van Nuffelen
UGent

De ene vervolging is de andere niet

“In de tijd van de Romeinen was er dus een grote variatie aan religies, en er deden zich veel verschuivingen voor binnen de bevolkingsgroepen die bepaalde religies aanhingen. Maar zeker in het begin was er weinig tolerantie, toch niet ten opzichte van het christendom. De relaties tussen de Romeinen en de joden waren allesbehalve ideaal: de Joodse Oorlog leidde in 70 n.C. niet alleen tot de val van Jeruzalem, maar ook tot een taks voor de joden. En toch mochten zij nog steeds hun godsdienst belijden. Het jodendom werd gezien als een gerespecteerde religie, maar christenen waren nieuwlichters die de oude religie achter zich hadden gelaten en daardoor geen aanspraak konden maken op ‘de waarheid’. Je kan het vergelijken met de felle kritiek op religieuze splintergroepen die tot op de dag van vandaag enorm leeft.”

“Dat beeld van een ‘sekte’ was vooral belangrijk omdat de Romeinse keizers vanaf de 2de en de 3de eeuw steeds meer een ‘rijksreligie’ gingen promoten, waarbij iedereen een bepaalde set goden moest aanbidden. Voor polytheïstische godsdiensten maakte dat niet zoveel uit, want je kon bijvoorbeeld Isis aanbidden en daarnaast aan Jupiter offeren. Maar (strenge) monotheïstische godsdiensten lieten absoluut niet toe om te offeren aan een god die niet de hunne was. De joden hadden door hun status van ‘oude religie’ een uitzondering op de verplichting tot offeren, de christenen kregen die niet. Hun weigering resulteerde dan ook in martelaren die zich opofferden voor hun religie.”

 

Geen tolerantie zonder vervolging

“Het is een boutade in de studie van de religie: ‘De sekte van vandaag is de religie van morgen’. Het religieuze landschap is dan ook erg dynamisch: er verdwijnen groepen, andere komen erbij. Als die nieuwe afsplitsingen of groeperingen afwijkende of ongebruikelijke ideeën hebben, worden ze vaak als wat verdacht beschouwd. Vandaag hangt er vaak de geur van financieel wanbeheer of seksueel misbruik omheen, en dezelfde beschuldigingen zie je ook in de oudheid ten opzichte van de christenen. Later zie je dat soort beschuldigingen ook onder christenen terugkomen.”

“Het was dan ook bij de christelijke schrijvers dat de idee van vervolging ontstond. In eerste instantie ging het daarbij om wat de christenen in de eerste drie eeuwen te duchten hadden van de Romeinen. Maar net als tolerantie werd vervolging een concept dat op zich staat en naar andere contexten kan worden overgezet. Maar of bepaalde groepen worden vervolgd, hangt altijd voor een deel af van je perspectief. Soms wordt het concept van vervolging dan ook bewust ingezet om een bepaalde interpretatie te sturen.”

“Het is in die context dat het concept ‘tolerantie’ zoals we dat vandaag kennen voor het eerst opdook. In de teksten van klassieke Romeinse schrijvers, zoals Cicero, werd het woord zelf occasioneel al eens gebruikt, maar dan altijd in de betekenis van een individuele deugd van iemand die iets ondergaat. Het tegenovergestelde dus van wat wij er vandaag onder verstaan. Bij de vroege christelijke auteurs, de apologeten, vinden we het concept wél in ‘onze’ betekenis: de Romeinse keizers vroegen om tolerantie.”

“Belangrijke kanttekening: onze kennis van tolerantie in de klassieke oudheid wordt bepaald door ons bronnenmateriaal. Voor de latere oudheid kijken we daarom ook naar wat er gebeurde in het gebied dat we nu Mesopotamië noemen. Niet alleen zijn er daar christelijke bronnen in andere talen dan het Latijn en het Grieks, maar het Perzische Rijk was ook een interessante parallel met het Romeinse Rijk. En het zoroastrisme, de dominante cultus, vervolgde soms andere culten. Van sjah tot sjah waren er daarbij verschuivingen in de vrijheden die aan sommige groeperingen werden toegekend. Het religieuze landschap werd eigenlijk bepaald door machtsspelletjes aan het hof.”

De ene tolerantie is de andere niet

“Zodra het concept van tolerantie er was, ging het ook niet meer weg. We zien het voor het eerst in de christelijke bronnen van de 2de, 3de eeuw: christenen tegenover de Romeinen. Later zouden ketters hun vijanden binnen de kerk van een gebrek aan tolerantie betichten. De basis waarop tolerantie stoelde, verschilt ook in de loop van de tijd. Begin 4de eeuw voerde de keizer, die op dat moment nog niet christelijk was, een tolerantiewetgeving door. Daar hing wel een voorwaarde aan vast: ook de christenen moesten vanaf dan bidden voor de keizer. Toch mogen we in die tolerantiewetgeving geen aanzet voor een geseculariseerde publieke ruimte zien: elke groep bleef verwijzen naar zijn concept van ‘God’ als fundament van de staat. En eigenlijk kon men elkaar daarin vinden: een soort gedeelde monotheïstische god die aan de basis van de samenleving lag.”

“Daar zie je meteen al een van de grootste tegenstellingen met wat we vandaag onder tolerantie verstaan. Je kan enkel tolerant zijn als je respect hebt voor de ander: dat is een van de definities van nu. Dat impliceert een bepaalde vorm van relativisme: je aanvaardt dat je eigen opvattingen niet noodzakelijk meer waard zijn dan die van de andere. Dat relativisme was er niet vóór de moderne tijd. En ook met de idee van respect kom je eigenlijk niet ver: verschillende auteurs pleiten voor tolerantie, maar schelden tegelijk hun vijanden de huid vol. Als we ergens een parallel willen maken, is het eerder met wat we vandaag ‘gedogen’ noemen: niet interveniëren in gedragingen of gedachten waar je het niet mee eens bent.”